Kleine Kraai woont hoog in een oude boom en verkent van daaruit de wereld. Andere vogels wijzen hem maar al te graag op wat hij niet kan (en zij wel), maar zijn zelfvertrouwen heeft er gelukkig niet onder te lijden. Hij blijft vrolijk om zich heen kijken en oog hebben voor wat hij toch best wel kan of gewoon leuk vindt om te doen. Op een dag mag hij met zijn mama en papa de wijde wereld in vliegen en leert hij dat kraaien echt veel in hun mars hebben.
De kleuters hebben ook nog kennisgemaakt met een roodborstje, een winterkoninkje, een merel en een uil. Ze waren heel meelevend met de kleine kraai. Aan het einde van het verhaal kwam tot uiting dat kraaien best veel konden. Ze zijn acrobaten, slim en vindingrijk, kunnen heel hoog vliegen en hun veren zijn prachtig in de zon. Wat wilde kleine kraai graag vliegen. Hij oefende veel en….. het lukte.
Als ze door het raam naar buiten keken, konden ze vele kraaien waarnemen op de speelplaats.
Tijdens het voorlezen konden de kleuters flapperen, klapwieken en krassen (een kraai krast)
Welke gevoelens kwamen aanbod volgens de kleuters: verbaasd, gemeen en blij.
Een kleuter had een idee om de eigen gemaakte kraai aan de echte kraaien te laten zien. Hij kreeg de rest van de groep mee om dit te doen, maar dan moesten ze er wel voor zorgen dat de echte kraaien hun niet konden zien.
Warre wil een huisdier. Omdat het een bijzonder huisdier moet zijn, denkt hij aan een walvis, een beer en een leeuw. Maar ze hebben allemaal wel iets dat hen niet zo geschikt maakt als een huisdier. Warre blijft alleen zitten met zijn gedachten.
Beer kan zijn bril niet vinden. Misschien weet zijn vriend Giraf waar de bril van Beer is? Zonder bril op zijn neus gaat Beer op pad. Onderweg ziet hij dieren die er nooit eerder waren: een olifant, een krokodil, een flamingo, een hert. Hoe kan dat nu? Als Giraf hem zijn bril teruggeeft, ziet Beer alles weer helder. Hij vertelt enthousiast over de dieren die hij zag. Samen gaan ze op zoek, maar de dieren zijn verdwenen. Zou de bril stuk zijn?